In 1946 zijn voor de biotoop praktijknormen vastgelegd in de zogenaamde 1:100-regel. Deze regel houdt in dat elke 100 meter verder van de molen een obstakel 1 meter hoger mag zijn; de eerste 100 meter moet wel vrij blijven. De 1:100 regel wordt toegepast in (zeer) landelijk gebied. In stedelijk gebied wordt de 1:30 regel toegepast. (elke 30 meter verder van de molen 1 meter stijging). Als tussenvorm is ook de 1:50 regel ontstaan waarbij elke 50 meter 1 meter stijging is toegestaan. Het komt voor dat er in bestemmingsplannen een te zware norm wordt gebruikt voor de omgeving waar de molen in staat. In een dorp is de 1:30 regel niet passend. Het is goed om dit te controleren. Een projectontwikkelaar gaat uit van de biotoop zoals beschreven in het bestemmingsplan. Het is goed dat deze geen verkeerde verwachtingen schept. Hieronder zijn de verschillen in hoogte zichtbaar tussen de verschillende regels. Hoe de regels geïnterpreteerd zijn is opgenomen in het bestemmingsplan.
In dit geval wordt uitgegaan van het hart van de molen en de punt van de onderste punt van de vertikale wiek. Voor een stelling- of beltmolen dient dan de hoogte tot aan dit punt meegeteld te worden in de berekening. Dus in dit voorbeeld zou de maximale bouwhoogte op 400 meter bij een 1/50 regel 16 meter bedragen. Hierbij moet dan nog wel gekeken worden naar het hoogtepeil in NAP. Als er een verschil zit tussen het hoogtepeil van het bouwplan en de molen moet dit met elkaar verrekend worden. De eerste honderd meter (grijze vlak) dienen vrij van bebouwing te blijven. Er kan echter ook uitgegaan worden van het starten van de opgaande lijn nà 100 meter wat gunstiger is voor de molen.
In dit geval zou de maximale bouwhoogte op 400 meter bij een 1/50 regel 14 meter bedragen i.p.v. 16.
Bij alle berekeningen geldt wel zoals gezegd de verrekening van het verschil in NAP. Dat kun je bekijken met de AHN viewer op de site van Actueel Hoogtebestand Nederland.